Koolhydraten
- Categorie : Algemeen
Wat zijn koolhydraten?
De grootste energiebron voor het menselijk lichaam zijn koolhydraten, deze geven energie voor bijvoorbeeld voedselvertering, het afweersysteem en het functioneren van de hersenen. Er zijn drie belangrijke groepen koolhydraten, namelijk: enkelvoudige suikers, tweevoudige suikers en zetmeel.
Monosachariden, Disachariden en Polysachariden
hieronder vindt je informatie over de koolhydraten Monosachariden, Disachariden en Polysachariden.
Monosachariden
De meest simpele vorm van koolhydraten zijn enkelvoudige suikers, deze zijn opgebouwd uit enkel een suikermolecuul. Dit soort koolhydraat valt onder de zogenoemde ‘snelle koolhydraten.’ Deze naamgeving heeft te maken met de snelheid van de afbraak en vertering van deze moleculen. De meest voorkomende suikers in voedsel zijn glucose, galactose en fructose.
Disachariden
Naast monosachariden, vallen ook disachariden onder de snelle koolhydraten. Zoals uit de naam af te leiden is bestaan disachariden uit twee suikers. Elk meervoudig koolhydraat is opgebouwd uit een of meerdere soorten monosachariden. De belangrijkste disachariden zijn sucrose, lactose, trehalose en maltose.
Polysachariden
Ten slotte zijn er nog de meervoudige koolhydraten, ook wel genaamd polysachariden.
Polysachariden kunnen bestaan uit tien monosachariden, maar de grootte van het molecuul kan variëren van tientallen tot duizenden aan elkaar gekoppelde suikers, voornamelijk glucose. Dit soort koolhydraten behoren in tegenstelling tot mono- en disachariden tot de ‘langzame koolhydraten’. Ook deze benaming is gerelateerd aan het verteringsproces en de invloed hiervan op het menselijk lichaam.
Vertering
Voordat de koolhydraten uit het voedsel door het lichaam geabsorbeerd kunnen worden, moeten de grote moleculen eerst afgebroken worden tot kleine opneembare moleculen. Hier zorgt de vertering voor. Bij de polysachariden amylose (zetmeel) en glycogeen begint de vertering al in de mond. Doordat speeksel het enzym amylase bevat kan er een reactie verlopen, die ervoor zorgt dat amylose wordt afgebroken tot kleine hoeveelheden glucose en maltose.
De vertering gaat verder in de maag, waar de afbraak even stil staat. De lage pH-waarde in de maag zorgt ervoor dat het amylase uit het speeksel niet meer werkzaam is. De voedselbrij wordt in geleidelijk naar de dunne darm vervoerd. Vanuit de alvleesklier wordt er pancreassap naar de dunne darm uitgescheiden, die weer het enzym amylase bevat. De deels afgebroken koolhydraten worden verder afgebroken tot mono-, di- en oligosachariden. Om opneembare suikers te verkrijgen worden deze koolhydraten verder afgebroken tot de kleinst mogelijke bouwstenen, de monosachariden.
Enkele polysachariden kunnen niet door het lichaam worden afgebroken, omdat de darmen bepaalde enzymen niet kunnen aanmaken. Deze onverteerbare polysachariden worden voedingsvezels genoemd. Voorbeelden zijn cellulose en pectine. Omdat voedingsvezels niet door het lichaam opgenomen kunnen worden, leveren ze geen energie (calorieën) en hebben dus geen invloed op de bloedsuikerspiegel. Daarentegen vertragen ze de opname van verteerbare koolhydraten en zorgen voor een verzadigd gevoel.
Snelle koolhydraten zijn enkelvoudige suikers, die in de dunne darm meteen door de darmcellen opgenomen kunnen worden. Langzame koolhydraten zijn meervoudige koolhydraten, die een complexere structuur hebben dan snelle koolhydraten. Daardoor moeten ze eerst tot kleine moleculen afgebroken worden om opgenomen te kunnen worden. Door het verschil in structuur van snelle en langzame koolhydraten maakt dat snelle koolhydraten sneller door het lichaam opgenomen kunnen worden dan langzame koolhydraten.
Omzetting van koolhydraten in vet
In het menselijk lichaam kan maar een kleine hoeveelheid van glucose opgeslagen worden. Om deze rede wordt het grootste deel van de opgenomen koolhydraten verbrand. Als er meer koolhydraten, en dus calorieën, geconsumeerd worden dan dat er verbruikt worden, zal dit overschot worden opgeslagen als vet. Te veel calorieën worden altijd opgeslagen als vet. Zowel de calorieën uit vetten, als uit koolhydraten of eiwitten. Wanneer iemand evenveel calorieën verbrandt als dat er geconsumeerd worden, is de energiebalans stabiel